Landbouw in zandlandschappen

Gevolgen intensieve landbouw voor het landschap
Schaalvergroting

De productie van vlees, eieren en zuivel heeft tot gevolg dat we de dieren niet meer buiten zien rondgrazen, maar dat elk bedrijf een grote stal of loods heeft, waar de dieren ‘wonen’. Verder zien we dat rond de boerderijen grote stukken land begroeid zijn met maïs. Dit gewas wordt gebruikt als voer voor vooral runderen.

In zandlandschappen heeft, als gevolg van het vergroten van de landbouwproductie, schaalvergroting plaatsgevonden. Schaalvergroting wil zeggen dat bedrijven op grotere schaal werken, bedrijven zijn groter geworden: meer dieren in een bedrijf of grotere landbouwpercelen per bedrijf. Om schaalvergroting te kunnen toepassen is ruilverkaveling nodig. Bij ruilverkaveling worden stukken grond (kavels) van boeren geruild, zodat een groter, aaneengesloten stuk grond ontstaat, zie onderstaande kaart (bron: Lesbrief De Geo). De eerste situatie (links) geeft de verkaveling in 1959 weer. De kavels van de verschillende eigenaren zijn verspreid in de omgeving. De tweede situatie (rechts) geeft de verkaveling in 2009 weer. De kavel liggen veel meer aaneengesloten.

Picture
Het gevolg van deze schaalvergroting en ruilverkaveling is dat landschapselementen verdwijnen om zo groot mogelijke akkers te kunnen vormen. Te denken valt aan houtwallen, bochtige sloten en beken, groenstroken, kleine bosjes, oude boerderijen. Het cultuurlandschap zal zo verdwijnen. Het zandlandschap is dus grootschaliger geworden, met minder variatie in landschapselementen en landbouwgewassen.

Overbemesting

Naast de duidelijk zichtbare gevolgen voor het landschap, zijn er ook nog indirecte gevolgen voor het zandlandschap. In gebieden waar veel vee wordt geteeld, komt ook veel mest vrij. In deze gebieden wordt ook veel maïs verbouwd, dat wordt gebruikt als veevoer. Veel mest die vrijkomt wordt op deze maïspercelen uitgereden. Echter wordt er meer mest geproduceerd dan er nodig is. En dit geeft een probleem: het mestoverschot. Om de mest toch ‘kwijt te kunnen’ werd er meer mest over het land uitgereden dan goed was voor de bodem. Dat heet overbemesting. Overbemesting veroorzaakt verschillende milieuproblemen, vooral de stikstof en fosfaatverbindingen die in mest veel voorkomen:

·         Watervervuiling. Het teveel aan mest, dus dat wat niet door de gewassen wordt gebruikt voor de groei, spoelt uit naar het grondwater. Regenwater neemt de mest mee de grond in. De mest die niet door planten wordt gebruikt voor de groei, trekt verder de grond in tot het bij het grondwater komt. De meststoffen vervuilen zo het grondwater. Dit grondwater komt terecht in het oppervlaktewater (sloten, rivieren, meren, zee), wat daardoor ook vervuilt. Vervuild oppervlaktewater door meststoffen (fosfaat en nitraat) zorgt voor problemen bij planten en dieren. Zij zijn namelijk afhankelijk van een goede waterkwaliteit. Vervuild grondwater is ook een probleem bij het bereiden van drinkwater.

·         Luchtvervuiling. Bij het verspreiden van mest over het land komen veel stikstofverbindingen vrij, o.a. lachgas (N2O). Lachgas is een broeikasgas en zorgt voor extra opwarming van de aarde. Indirect zorgt dit gas voor de aantasting van de ozonlaag, die ons beschermt tegen schadelijke straling van de zon. Ammoniak (NH3) zorgt voor verzuring.

·         Verzuring van de bodem. Ammoniak die uit de mest ontsnapt naar de lucht, vormt verbindingen die later met de neerslag weer op de bodem terecht komen. De bodem en het oppervlaktewater worden daardoor zuur, verzuren. Hierdoor komen o.a. giftige metalen (aluminium) vrij, die uitspoelen naar grond- en oppervlaktewater. Ook belangrijke voedingsstoffen als kalium, calcium en magnesium spoelen weg. In uitgespoelde bodems vinden bomen en planten niet de juiste voedingsstoffen. Dat maakt ze vatbaar voor ziekten. Bovendien kunnen ze de voedingsstoffen die er wel zijn, moeilijker opnemen. Uitgespoelde aluminiumdeeltjes tasten de zeer fijne haarwortels aan.

·         Eutrofiëring. Naast uitspoeling is ook sprake van verdringing van voedingsstoffen. Als er relatief veel ammoniakzouten in de bodem zitten, kunnen bomen en planten ander voedsel minder goed opnemen. Stikstof is een belangrijke voedingstof voor bomen en planten (het is ook een belangrijk bestanddeel van kunstmest). Een teveel aan stikstof is echter niet goed. Vooral bodems die van nature arm zijn, zoals heidegronden, en de bodems van vennen zijn gevoelig voor deze extra voedingsstoffen (eutrofiëring, een verrijking van de bodem met voedingsstoffen). Plantensoorten die goed op schrale grond (arme grond, grond met weinig voedingsstoffen) gedijen, worden dan verdrongen door snelgroeiende soorten die meer stikstof nodig hebben, zoals grassen, bramen en brandnetels.

 

Bron: www.vrom.nl